Nili Shupak, The God from Teman and the Egyptian Sun God: A Reconsideration of Habakkuk 3:3-7 in JANES 28 (2001)
Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En er was een glans [15]als des lichts, [16]Hij had hoornen [17]aan Zijn hand, en [18]aldaar was Zijn sterkte verborgen. 15. Dat is, als van de zon. De zon wordt het het licht genoemd, omdat zij het grootste licht is, hetwelk God geschapen heeft. Zie Job 31:26, en Job 37:21. Hier is door den glans als van het licht te verstaan het schijnsel van de vuurkolom, die de Israelieten lichtte in de woestijn. 16. Te weten tot een teken zijner macht. Want door de hoornen wordt dikwijls macht betekend in de Heilige Schrift. Anderen verstaan hier door hoornen zulke stralen, als de klaarschijnende zon uitgeeft, of zulke, als uit het aangezicht van Mozes voortgingen, nadat hij met God gesproken had; zie Ex.34:29. 17. Dat is, aan zijne zijde. Zie Neh.3:2; 2 Sam.18:4; Spreuk.8:3. De zin is: Aan elke zijde was een hoorn gelijk de hoornbeesten aan elke zijde een hoorn hebben. Anders: daar waren twee hoornen aan zijne zijde. 18. Hebr. de verberging zijner sterkte. De zin is: Door zulk een glans gaf wel de Heere zijn goddelijke macht te kennen, [verg. Ps.18:12,13, enz.] alzo nochtans dat Hij den gehelen glans zijner majesteit en sterkte niet liet schijnen voor zijn volk, naar Hij liet ze slechts blijken door enige stralen, opdat het volk niet ganselijk zou verbaasd en verslagen worden door het aanschouwen van de majesteit des Heeren.